Als begenadigde regenontwijkers hebben we vandaag onze zinnen gezet op Kopenhagen. Op zich was een rustig dagje ook fijn geweest, maar hier regent het en daar schijnt de zon.

We volgen de bordjes København, en passeren de indrukwekkende Grote Beltbrug (voor mijn Deense fans: de Storebæltsbroen), wat met zijn imposante 18 kilometer de langste verbindingsbrug van Europa is. Voor een schamele 37 euro mag je naar de overkant, maar na onze selfservice automaatkoffietjes op de camping van €3,35 kijken wij nergens meer van op.

Na twee uur rijden, arriveren we op treinstation Åmarken vanwaar we de trein naar het centrum pakken. Voor Lela kopen we een kindertreinticket zoals wordt voorgeschreven. We wisten het al, maar nu is ze officieel ons kind. En als je het weet, zie je het ook. Ze heeft de bruine ogen van Iris en de witte sokjes van mij.

Kopenhagen is een bijzondere stad. Een echte wereldstad. Wat het meest opvalt, zijn de gevarieerde bouwstijlen dwars door elkaar. Koninklijke paleizen met koninklijke wachten zijn omringd door moderne bedrijfspanden. Oude, gekleurde grachtenpanden staan naast nieuwe, fletse musea. En stadse rijtjeswoningen zijn gelegen tussen robuuste havengebouwen. Bij vlagen doet het mede door haar grachten denken aan Amsterdam; de haven doet Rotterdams aan.

Iris heeft een wandelroute gevonden langs alle hotspots. We stappen 17,5 kilometers op onze stappentellers langs Christiansborg Slot, vrijstad Christiani, Nyhavn, het koninklijk paleis Amalienborg en uiteraard, niet te vergeten, langs de wel heel letterlijke Kleine Zeemeermin. Vanwege de korte pootjes van Lela besluiten we ons kind delen te dragen.

Op de terugweg begrijpen we eindelijk waarom we wederom 37 euro moeten neerleggen om over de Grote Beltbrug terug te mogen. Het lijkt een attractie. Door de hoge windkracht schommelen we letterlijk alle 18 kilometers terug naar de overkant.