We hebben vannacht, verkrampt als twee ijspegels, besloten dat we naar huis gaan. We hebben de regenbuien verslagen, maar de kou niet. Daarbij zijn de weersvoorspellingen niet gunstig veranderd. De aankomende dagen valt er nauwelijks regen, maar er heersen maximale temperaturen van 14 graden in de middag. Reken de nachten maar uit.

Ondanks het mindere weer – dat risico loop je nou eenmaal in september – hebben we erg genoten van Denemarken. De mensen zijn erg vriendelijk en begroeten je overal met een lach (het grappige is wel dat ze daarentegen amper ‘hoi’, ‘dankjewel’ of ‘dag’ zeggen), Kopenhagen, Odense en Gviskud waren geweldige uitjes, en de zee en sterren waren de kers op de taart. Het enige wat we minder vonden, waren de grote afstanden vanaf de camping. Dichtbij onze camping waren er geen dorpjes, boulevards of ijskraampjes (erg belangrijk op vakantie), en de dagjes uit waren minstens twee uur rijden. Toch was het de rit beide keren dubbel en dwars waard.

Als je overigens vraagt welk land er het dichtst in de buurt van Nederland komt, dan is dan zonder twijfel Denemarken; de landschappen, architectuur, de klank in de taal en zelfs de mensen. Meerdere malen werden Iris en ik vol overtuiging in het Deens aangesproken. Door de grote vraagtekens in onze ogen, switchten ze vervolgens snel naar het Engels.

Conclusie

Zouden we nog een keertje terug gaan naar Denemarken? Niet zo snel. Misschien als twee bejaarden op zo’n dubbelfiets, en alleen als het zonnetje schijnt! Vonden we het de moeite waard? Absoluut! 

Nu snel de tent inpakken, want om 14:00u is er een bui voorspeld. We vouwen, sleuren en poetsen het modder van het tentdoek alsof ons leven er vanaf hangt. We zijn zo in haast, dat we per ongeluk drie keer de tent verkeerd vouwen en opnieuw moeten beginnen. Als de tent bijna droog in de tas zit, worden we nog een laatste keer uitgezwaaid. Namelijk door een door ons welbekend Deens regenbuitje.