Met onze drie campingstoeltjes gepositioneerd aan een smal beekje zaten we in onze achtertuin van onze villa-op-vier-wielen. Op de achtergrond niets anders dan het voortkabbelende water en het knisperende geluid van het kampvuur. Want een kampvuur hadden we. Drie boomstammen op een paar smeulende takken en we hadden het formaatje ‘vagevuur uit de hel’ bereikt. Het formaatje waarbij je er al bij voorbaat van uitging dat de meditatieve rust binnen de kortste keren verbroken zou worden door de gierende banden van een Oregons Statetrooper; waar we in helsnaam mee bezig dachten te zijn. Het was het formaat waarbij je zeker wist dat als je met een deken fanatiek naast het vuur zou wapperen spontaan de letters S O S uit rook zouden vormen. Het was een knap staaltje vakmanschap, ookal zeiden we het zelf.
Als we echter over een deken hadden beschikt, dan hadden we daar overigens absoluut niet mee staan zwaaien. Kwam je buiten een omtrek van anderhalve meter van het vuur, dan wachtte je daar een ijzige kou. Dat werd bevestigd door de laag ijs die op onze tafel vormde en het water van het beekje dat steeds moeizamer langs haar oevers deinde. Al met al een prachtige ervaring in het midden van de natuur, zolang je je niet verder dan anderhalve meter van de knisperende vlammen verwijderde.
Des te meer onze huid begon te gloeien (en enkele schoenzolen; vraag dat maar aan David, die het de rest van de reis met 1,5 schoenzool moet zien te redden), des te dieper de gesprekken. Enkele warme uren nadat veel nieuwe stronken waren verzwolgen door de hete vlammen en ook onze laatste grote stammen verkoolden, werd het tijd om onder onze warme dekens te kruipen. Viel dat even tegen. De isolatie van onze camper komt overeen met een rol crêpepapier. Qua temperatuur is er geen contrast tussen buiten en binnen. Qua gevoel had het net zo goed een camper cabrio kunnen zijn (dan hadden we tenminste nog kunnen genieten van de sterren die in het pikkendonker boven ons zweefden). Nu restten ons niets anders dan als drie koude ijspegels in foetushouding onder onze ‘warme’ dekens te kruipen. Brrr…
Als ik dit korte blog een titel had moeten geven dan was dat zonder twijfel ‘Deja vu’ geworden. Een deja vu verwijzend naar een avontuur dat ik drie jaar eerder heb beleefd in Valle de Cocora. Een regenwoud in Colombia bekend om zijn enorm hoge palmbomen.
Om maar direct met de deur in huis te vallen wat betreft mijn vergelijking, is Redwood hoofdzakelijk beroemd vanwege één ding. Het biedt namelijk huis aan de langste bomen die de USA heeft. Geen palmbomen welteverstaan, maar van die naaldbomen die zulke enorme boomstammen hebben dat er minstens acht man voor nodig zijn om een aaneengesloten ketting rondom één zo’n boomstam te vormen.
Hier houdt de vergelijking echter niet op. Beide wouden bieden namelijk verschillende wandelroutes – oftewel trails – aan hun bezoekers. Je kan kiezen tussen de routes lang, langer, langst en nog langer (30 mijl om precies te zijn). Laten we dan maar voor lang kiezen. Wandelroutes in beide gebieden worden gesierd door de een na de andere bocht, en op- en afdalingen waar je u tegen zegt. Je loopt in een stukje natuur met gigantische bomen, prachtige fauna.
Wat daarnaast vooral opviel was de sereniteit van het alles. Zodra je besluit een korte pauze te nemen en je adem in te houden, hoor je absolute stilte, afgezonderd van het ritselen van de bladeren en het kabbelende beekje op de achtergrond. Het is werkelijkwaar adembenemend (die op- en afdalingen trouwens ook – letterlijk).
Wat zowel Redwood als Valle de Cocora uniek maakt: de stilte, de natuur en de slecht aangegeven paden. ‘Jongens, staat die pijl nu richting dit pad, of toch deze?’ Werkelijkwaar we hebben geen flauw idee. ‘Links dan maar?’. Gelukkig zit het weer in tegenstelling tot Valle de Cocora (waar het uren heftig regende, dwars door mijn regenjas heen) mee. In Redwood heerst een fijne koelte die wordt bewaakt door de groene koppen van de lange bomen die ons in hun greep houden.
Enkele lange uren later komen we dan eindelijk een splitsing tegen waarbij de route duidelijk staat aangegeven, maar ons tegelijkertijd in een dilemma stort. Links, de keuze om de loop compleet te maken; de route die ons terug zal brengen tot onze villa-op-vier-wielen. 6.8 mijl. De andere keuze – namelijk rechts – leidt ons met 1.8 mijl naar Fern Canyon en bijbehorende parkeerplaats. Een parkeerplaats aan de andere kant van het park, en veel belangrijker, een parkeerplaats waar onze camper niet staat geparkeerd. We kiezen voor het risico. Fern Canyon schijnt in ieder geval mooi te zijn.
Nu achteraf kan ik stellen dat we de goede keuze hebben gemaakt. Vooral de laatste mijl was prachtig. We moesten balanceren op losliggende takken om heldere beekjes te kunnen passeren (laat ik er direct bij vermelden dat we niet allemaal even succesvol waren) om tot het eindpunt te komen. Links en rechts rezen steile wanden bekleed met groene bladeren hoog de lucht in. Eenmaal aangekomen bij de parkeerplaats vonden we binnen vijf minuten een Amerikaans stel die bereid was om ons met hun auto terug te brengen naar het Visitors Center – de plek waar onze camper veilig stond geparkeerd.
Al met al een heel avontuur, helaas zonder fysieke beren op de weg. Morgen rijden we door naar Crater Lake. Misschien zien we daar onze eerste sneeuw van onze roadtrip.
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | 4 | |||
5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 |
12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 |
19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 |
26 | 27 | 28 | 29 | 30 |