‘Draai de knop naar rechts, totdat je een geluid hoort’. Voorzichtig draai ik een paar graden. Geen geluid. Nog een klein stukje dan. Maar ook dit lijkt geen effect te hebben op het gas dat de pijpleiding tot een aangename temperatuur zou moeten verwarmen. Enkel water zo koud als ijsblokken druppelt uit de verouderde douchekop. Welkom in Colombia!

Dat zijn de drie woorden die ons later op de dag in een lokaal eettentje begroeten. De donkerbruine ogen van een zesjarig Colombiaantje bestuderen nieuwsgierig deze toch wel vreemde, blanke jongens, die afsteken met de herkenbare getinte huidskleur en donkerbruine ogen van de inwoners van Bogotá. Na alle moed bij elkaar geschraapt te hebben, spreekt hij giechelend de woorden uit die zojuist door z’n oma in z’n oor zijn gefluisterd, ‘Welcome in Colombia’. Ook al was het de eerste keer dat hij deze Engelse woorden uitsprak, of überhaupt van deze woorden gehoord had, het was een welgemeende verwelkoming. Na enkele gebrekkig Spaanse woorden tot het jongetje gericht te hebben, bleek de moed bij het verlegen Colombiaantje op. Hij verwijderde zich van onze tafel en kroop veilig tegen z’n oma aan. Gedurende de rest van zijn maaltijd wierp hij nog enkele terughoudende, maar vriendelijke, blikken richting de opvallende attractie van dat lokale eetcafeetje in Bogotá.

Want dat zijn we hier in een stad die zichzelf overal aanprijst als internationaal. Een attractie. Het Europese uiterlijk, onze blanke huid en onze lengte, die een stuk boven die van de gemiddelde inwoner van Colombia ligt, trekt de aandacht van menig Colombiaans oog. Overigens vaak gevolgd door een brede lach. Grappend vroeg ik aan Harrie of hij mij kon vertellen of ik zonder mijn weten misschien een grote, rode clownsneus droeg. Toen ik mezelf later in de spiegel bekeek, bleek helaas dat achter elke grap een waarheid schuilt. De aanwezige bewolking van Bogotá had mij niet kunnen redden van de sterke stralen van de Colombiaanse zon.

Maar ik loop op de zaken vooruit. Na een reis van 29 uur (inclusief een lange overstap in Frankfurt) kwamen Harrie en ik aan in Bogotá. Gewapend met ons steenkolen Spaans zijn we op zoek gegaan naar een bus die ons tot een plein dichtbij ons gereserveerd hostel leidde. Dit ging verbazendwekkend snel, maar het in het duister gelegen hostel was moeilijk te vinden. Een iets te vriendelijke local bood ons de weg aan en wilde uiteraard worden beloond voor z’n harde werk (het was toch nog wel twee hele blokken lopen, zo’n 100 meter in totaal). Niet al te blij met het door ons gegeven bedrag, vervloekte hij die gierige Nederlanders in het Spaans en vertrok.

Hostal Fatima is een erg kleurrijk hostel in de buurt La Calendaria. Jetlagged en aangeslagen door de hoogte zijn we vroeg in onze bedden gedoken. In vol ornaat werden we in slaap gezongen door de ene na de andere zatte mede-backpacker. Van Bailando tot Hit Me Baby One More Time passeerde de revue tijdens de karaoke avond van de bar direct naast ons hostel gelegen. Het ene nummer nog valser dan het andere (red. voor een levendiger idee, beeld je het vierstemmige gedeelte van Bohemian Rhapsody in, vertolkt door welgeteld één Fransman die teveel in zijn glas vol Aguardiente had gekeken). Gelukkig overheerste de moeheid.

De volgende ochtend hebben we ons met een klein, door kabel voortgetrokken, treintje langs een steile helling verplaatst naar een plek 500 meter boven de stad. Montserrat geeft een prachtig uitzicht over de immense stad, met maar liefst negen miljoen inwoners, dat zich uitstrekt tussen een hooggelegen gebergte. Alhoewel het vanaf deze plek te hoog is om individuele mensen te kunnen onderscheiden, is het verschil tussen arm en rijk des te beter zichtbaar van deze afstand. Hoogreikende bedrijfsgebouwen, beveiligde appartementcomplexen en chaotische krottenwijken wisselen zich moeiteloos af in dit panorama. Hoe oneerlijk ook, het is adembenemend.

Nadat we de stad van boven hebben mogen gadeslaan, werd het tijd om ook de straten van Bogotá van dichtbij te ervaren. Een Engelstalige gids bracht ons tezamen met een klein groepje backpackers naar de must sees van Colombia’s hoofdstad: een klein plein waar locals elkaar beconcurreerden met verschillende trucs op skateboard, één van de vrijtoegankelijke musea van Botero (‘nee, het is absoluut geen dikke dame, maar het een prachtige uiting van magisch realisme’) en het juridische gebouw wat enkele decennia terug zonder pardon onder vuur is genomen door tanks, vermoedelijk om Pablo Escobars dossier te vernietigen. Locals voegden zich meerdere malen bij onze vreemde groep buitenlanders om ook wat op te steken van de geschiedenis van hun geboortestad, maar gaven het tevergeefs op bij het horen van deze onbekende taal. De interessante tour met enthousiaste gids zou niet compleet zijn zonder de nationale drank van Colombia te proberen: Chicha. Een drankje dat zich het best laat omschrijven als een fruitige, alcoholische slok en waar je vooral niet te lang moet stilstaan bij de nasmaak. Best prima. Alhoewel ik erbij moet vermelden dat ik misschien enigszins was bevooroordeeld door het eerdere zicht van de gele drap die zich langzaam in mijn glas gladstreek.

Na dit typische Colombiaanse drankje genuttigd te hebben, was het lokale gerecht Bandeja Paisa aan de beurt. Een stevige maaltijd met, wat bleek achteraf, een stuk hersenschors van een varken. Gelukkig hadden we tijdens het eten al geconcludeerd dat het desbetreffende knapperige stukje vlees niet aan ons was besteed.

La Calendaria is een prachtige buurt van een enorme stad. Het ademt leven, is kleurrijk en divers, dit geldt zowel voor de gebouwen als de mensen. Toch overheerst er een licht gevoel bij mij dat ik constant alert moet zijn op waar ik loop en of ik al mijn spullen nog bij mij draag. Wellicht komt het door de nieuwsberichten over Colombia of dat ik gewoon moet wennen in een dergelijke stad op een andere continent; maar het idee dat ik mij over enkele uren onder de rustige sterrenhemel van Tatacoa (de grote, lege woestijn van Colombia) bevind, is een fijn idee.

Op naar de hitte en de sterren! Desierto de la Tatacoa, here we come!